Klopje of kwezel,

was een ongehuwde, deels wereldlijke, deels geestelijke vrouw. Het klopjesleven ontstond in 1581 in de gereformeerde Nederlanden toen er een algemeen verbod op kloosterorden werd ingevoerd. Er mochten vanaf dat moment geen novicen meer worden aangenomen. De klopjes leefden en werkten niet zoals nonnen in een kloostergemeenschap, maar stonden midden in de maatschappij. Klopjes waren meestal rijke vrouwen, hadden gestudeerd en hadden kennis van het Latijn. Voor arme maagden bood het kloppenleven de nodige zekerheid: ze ontvingen steun van zowel de kerk als de medekloppen.

Aanvankelijk dacht men dat de oorsprong van de naam 'klopjes' te zoeken was in het feit dat ze bij de gelovigen langs gingen en hen met klopsignalen op de deur uitnodigden tot het bijwonen van de mis. De juiste verklaring moet echter gezocht worden in het feit dat deze vrouwen hun hart voor Jezus lieten kloppen.

Klopjes hadden dikwijls ook een soort uniform zoals blijkt uit een aantal schilderijen. Rijke klopjes konden zich dergelijke schilderijen permitteren.